ONDERTUSSEN ZIJN DE MEESTE EIGENLIJKE DADERS VAN HET ONRECHT ONTSNAPT
Laura Van den Borre behaalde haar doctoraat in de Sociologie in 2018 aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB) met een doctoraatsonderzoek met twee luiken. Een eerste luik richt zich op het onderzoeken van beroepsverschillen in gezondheid en sterfte voor de hele Belgische beroepsbevolking. Een tweede luik is gericht op het evalueren van de impact van asbestblootstelling, een van de belangrijkste gezondheidsrisico’s op vlak van milieu en arbeid, op de Belgische sterfte. Sinds 2021 werkt ze bij Sciensano en Interface Demography (VUB) als postdoctoraal onderzoeker op het HELICON-project.
Uit uw onderzoek blijkt dat België in de jaren zestig/zeventig een land was met een zeer hoog verbruik van asbest per persoon. Hoe verklaart u dat?
Reeds In het begin van de 20° eeuw waren er een aantal kleine ateliers die kleinschalig asbest verwerkten. In 1905 is een Belg, Alphonse Emsens van Eternit, erin geslaagd om een licentie te krijgen voor een techniek om cement te versterken met asbestvezels. Dat was het begin van grootschalige asbestverwerking in België. Door die licentie kon Emsens meegenieten van de beschikbare technologische kennis, kwam hij in contact met andere internationale producenten en kon hij zo ervaringen met hen uitwisselen en toepassen in België. Daardoor is het Belgische Eternit ook een grote internationale speler geworden. Naast Eternit hebben ook een aantal kleinere bedrijven zoals SVK in Sint-Niklaas maar ook J.M. Balmatt, een aftakking van een groot internationaal consortium, een belangrijke rol gespeeld als asbestverwerkende bedrijven in België. Door zich te verenigen in een platform deelden deze grote spelers kennis onderling en bepaalden ze een gezamenlijke strategie om de steeds duidelijkere gezondheidsrisico’s zo gunstig mogelijk te vertalen. Die economische verstrenging van verschillende asbestbedrijven in België heeft een heel grote impact gehad op de Belgische politiek met betrekking tot asbest.
We hebben in ons onderzoek (1) de cijfers over invoer en uitvoer van ruwe asbest in ons land bekeken en op basis daarvan het gebruik van asbest berekend. In 1972 noteerden we de hoogste consumptie per persoon namelijk 9,17 kg. per inwoner in België. Vermits asbest een heel licht materiaal is gaat het dus om een grote berg ruwe grondstof per inwoner. Als we kijken naar de hoeveelheden in ton over gans de periode na de Tweede Wereldoorlog heeft ons land meer dan 2 miljard ton ruwe asbest ingevoerd. Daarbij is het interessant te weten dat een doorsnee asbestcementproduct voor ongeveer 10%-15% uit asbest bestond.
Hoe is het gebruik van asbest nadien geëvolueerd?
Na de piek in de jaren zeventig is het gebruik van asbest gaan dalen. De reden was de groeiende internationale bewustwording van de risico’s van asbest. Reeds in de jaren 30 waren er berichten dat asbest asbestose veroorzaakt en in de jaren 50 groeit de bewustwording dat asbest een kankerverwekkende stof is. Deze inzichten geraakten ook steeds meer verspreid. Eind jaren 70, midden de jaren 80 zijn de asbestproducerende bedrijven de druk gaan voelen en zijn stilaan hun asbestproductie gaan aanpassen. Evelien de Kezel heeft een boek geschreven (2) waarin ze de wetgeving in verband met asbest heeft bestudeerd. Zij zag dat de belangrijkste Belgische asbestwetten er pas zijn gekomen nadat de economische activiteit al was verminderd. De asbestverwerkende bedrijven hebben omwille van de toenemende druk eerst hun productie gewijzigd door eerst minder gevaarlijke soorten asbest te gebruiken, preventieve maatregelen te nemen of andere synthetische vezels te gebruiken om hun producten aan te passen. Die economische evolutie was al bezig toen beslist werd om dit ook wetgevend te verankeren. Een belangrijk aspect hierbij is de beschikbaarheid van voldoende rendabele alternatieven voor het goedkope en veelzijdige asbest. Niettemin valt het op dat deze evolutie zeer traag gegaan.
Ik zei al dat er een zeer sterke lobbygroep was. Die heeft sterk gewogen op de Belgische politiek maar ook op de Europese wetgeving. Deze lobbygroep heeft er voor gezorgd dat in de wetgeving uitzonderingen mogelijk waren en dat er een lange overgangsperiode werd ingelast waardoor er tijd genoeg was om naar alternatieven te zoeken.
Niettegenstaande dat ons land een koploper is in het gebruik van asbest hebben wij weinig gegevens over de gevolgen van asbestblootstelling voor de gezondheid. In Nederland is dat anders.
Ik weet niet precies wat daarvan de grondslag is. Maar zeker is dat de maatschappelijke focus in verband met asbest niet op de slachtoffers lag. Bij ons is de eerste belangenvereniging voor asbestslachtoffers ook maar opgericht na het eerste belangrijke verbod op asbestverwerking. In Nederland was de bewustwording over de gezondheidsproblemen die asbest veroorzaakt vroeger dan bij ons. Van bij het begin van het verbod op asbest gingen daar stemmen op om te zorgen voor een degelijke registratie om het probleem goed in kaart te kunnen brengen en ook te kunnen zorgen voor bijstand aan de asbestslachtoffers zelf. In België is men op de vlakte gebleven. Men was tevreden met de registratiesystemen die er bestaan voor sterfte en kanker maar daarmee was er geen zicht op de gehele context zoals: wie is blootgesteld, waaraan, wanneer… Deze cruciale informatie werd niet systematisch bijgehouden voor Belgische asbestslachtoffers. Indien er bedrijfsregisters bestonden met deze informatie, zijn er – bij mijn weten – geen sporen meer van vandaag de dag.
Uw onderzoek is het eerste in België dat gegevens verzamelt op landelijk niveau over het aantal overlijdens aan mesothelioom. Welke plaats neemt ons land in in vergelijking met andere landen?
In mijn doctoraat heb ik gekeken naar een studie die al verricht was door andere onderzoekers Delgermaa en collega’s (3). Dat is een studie van de Wereldgezondheidsorganisatie. Zij hebben sterftestatistieken op internationaal vlak bekeken en vergeleken maar België was daarin ondervertegenwoordigd. Omwille van registratieproblemen met de sterftestatistieken beschikten ze maar over data van één of twee jaar in de onderzochte periode. Mijn promotor Patrick Deboosere en ik hebben dan beslist om op basis van de data waarover wij beschikten voor de periode 1994-2008 te gaan kijken welke plaats België inneemt in die internationale vergelijking. We vonden dat België één van de hoogste mesothelioomcijfers ter wereld heeft, na het Verenigd Koninkrijk, Australië en Italië. Ik heb voor dit interview ook naar recentere cijfers gekeken (4). Voor 2014-2015 staat België nu op de vijfde plaats. Nederland heeft een vrij sterke stijging. De dramatische top is momenteel Verenigd Koninkrijk, Nederland, Australië, Italië en dan België.
Hoe zijn deze overlijdens geëvolueerd in de loop der jaren en wat zijn de verwachtingen voor de toekomst?
Voor mannen hebben we gekeken naar mesothelioomsterfte tussen 1969 en 2018. Voor de mannen was dat in die periode 2 mesothelioomsterftes per miljoen sterfgevallen in 1969 en 38 sterfgevallen per miljoen overlijdens in 2018. Sinds 2004 tot nu zitten we op een hoog plateau met een piek voorlopig in 2013: 46,5 sterfgevallen per miljoen inwoners. Dat lijkt misschien niet zo veel maar het gaat hier wel om een ziekte die normaal gezien nauwelijks zou voorkomen. Dit wijst op een dramatische impact van asbestblootstelling op de Belgische sterfte. Mannelijke mesothelioomsterfte lijkt grotendeels hetzelfde patroon te volgen als de curve voor asbestconsumptie per capita, maar met ongeveer 40 jaar vertraging. Dit – in combinatie met de geografische verspreiding van deze sterfgevallen – doet ons vermoeden dat deze sterfte bij mannen vooral het gevolg is van beroepsblootstelling. Bij vrouwen ligt dit sterftecijfer vrij laag omdat vrouwen minder tewerkgesteld waren in de asbestindustrie en dus waarschijnlijk minder beroepsmatige blootstelling hebben meegemaakt. Maar niettemin zien we daar ook een stijgende lijn van 2,3 in 1969 tot 6,4 in 2018.
Het samenspel tussen beroeps- en milieublootstelling maakt het moeilijk te voorspellen hoe de evolutie in de toekomst zal zijn. Moest het zo zijn dat er enkel risico is vanwege de industriële blootstelling uit het verleden dan zou de mannelijke mesothelioomsterfte tegen 2032 tot nul moeten zakken. Als we voor vrouwen de lijn zouden doortrekken zou het ergens tegen 2047 tot nul kunnen zakken. Beide scenario’s zijn utopisch en hoogst onwaarschijnlijk. We weten dat asbestproducten verweren en hun vezels geleidelijk aan lossen. Naast deze nieuwe milieublootstelling, bestaat het risico dat asbestproducten niet herkend worden bij bijv. renovaties en onveilig verwijderd worden. Asbest is niet weg. De aard van de blootstelling is wel anders. Daarom ga ik ervan uit dat de curve wel wat zal dalen maar niet tot nul de komende 100 jaar omwille van de milieublootstelling en (para)professionele blootstelling.
Hoe zijn deze overlijdens gespreid over de verschillende regio’s in Vlaanderen?
Ik heb eerst onderzocht waar de historische asbestindustrieën in België gevestigd waren en dan voor de periode 2005-2009 op basis van de sterftestatistieken nagegaan waar de mensen woonden die stierven aan mesothelioom. Het resultaat is een oversterfte bij mannen in de arrondissementen Antwerpen, Sint-Niklaas, Dendermonde, Mechelen en Halle-Vilvoorde. Dat zijn ook de regio’s waar belangrijke asbestindustrieën erg actief waren. We kunnen die link niet één op één maken want de blootstelling zal waarschijnlijk een veertigtal jaar vóór het overlijden gebeurd zijn en wellicht zijn er ondertussen mensen verhuisd. Maar het zegt wel iets over de asbestblootstelling in die regio’s. Voor de vrouwen is er enkel in de arrondissementen Mechelen en Halle-Vilvoorde significante oversterfte. Dat zijn de regio’s rond de fabrieken van Eternit waarvan we aannemen dat er heel wat milieublootstelling is geweest. In andere fabrieken zal dat ook wel zo geweest zijn, maar bij Eternit is er toch een bijkomende factor. Veel omwonenden werkten niet alleen in de fabriek maar ze waren ook lid van de fabrieksfanfare of gingen naar het sportcentrum dichtbij de fabriek of hun kinderen waren in de Chiro en speelden op een stortplaats dichtbij de fabriek. De fabriek was heel erg verweven met de lokale gemeenschap.
Is het juist dat het arrondissement Sint-Niklaas hoog scoort wat mesothelioomsterfte betreft?
Voor het arrondissement Sint-Niklaas heb ik het absolute aantal overlijdens aan mesothelioom bekeken tussen 1998 en 2018. Voor mannen en vrouwen samen noteerden we voor de onderzochte periode 299 mesothelioomsterftes, waaronder 90% mannelijke slachtoffers. Voor vrouwen gaat het jaarlijks om erg kleine aantallen. Voor mannen zijn de cijfers wel relatief hoog, zeker omdat het om een redelijk kleine gemeenschap gaat. Wanneer we deze cijfers standaardiseren, zien we dat voor de meeste jaren tussen 1998 en 2018 er een significante oversterfte is in het arrondissement Sint-Niklaas ten opzichte van de Belgische standaardsituatie. In vergelijking met andere regio’s scoort het arrondissement Sint-Niklaas over het algemeen het hoogst.
De eerste berichten over mogelijke kankerverwekkende effecten van asbest dateren van 1930-40. Toch hebben overheden zeer lang gewacht om in te grijpen. Hoe verklaart u dat ?
Op basis van mijn onderzoek kom ik tot enkele belangrijke factoren. Een eerste aspect dat de trage evolutie verklaart is de risicoperceptie. De aandoeningen komen pas 20-40 jaar later. Vandaag ziet men de voordelen en pas later ziet men dat mensen er ziek van worden. Dat is wat we vandaag ook nog zien in ontwikkelingslanden. Asbestbedrijven zeggen: we kunnen nu levens redden in bv. India door goedkope asbestcementen leidingen te leggen zodanig dat er verse watertoevoer is naar gebieden die anders infectieziekten zouden kennen door pompen of waterputten. Maar ondertussen worden er natuurlijk ook arbeiders blootgesteld bij het maken van die pijpleidingen of omwille van milieublootstelling. Je kan nu wel mensenlevens redden maar de gevolgen zijn pas vele jaren later merkbaar. Ethisch is dat een zeer moeilijke kwestie maar economisch is het blijkbaar duidelijk.
Cruciaal in de geschiedenis van asbest in Europa en België is dat het echte besef van de nadelige gevolgen pas doorbrak in de jaren 70. Dat was een periode met economische onzekerheid, werkloosheid en grote politieke druk om mensen aan het werk te krijgen en te houden. Politiek lag het niet voor de hand om asbestverwerkende bedrijven te sluiten. In de primaire asbestindustrie waren verschillende duizenden tewerkgesteld. Plus, er waren verschillende belangrijke industrietakken zoals de staalnijverheid en de scheepsbouw van de asbestverwerking afhankelijk. Zij steunden op de asbestproducten om hun eigen producten brandveilig te maken op een relatief goedkope manier.
Bovendien heeft de asbestindustrie zich gegroepeerd in een verbond dat zeer sterk was in politiek lobbywerk maar ook in communicatie. Hun communicatiestrategie is heel goed vergelijkbaar met de strategie van de tabakslobby. Het is een goed voorbeeld van twijfel zaaien en het construeren van wat we nu fake news zouden noemen. Bijvoorbeeld: we weten dat alle vormen van asbest gevaarlijk zijn. Toch was de boodschap lang dat de meest winstgevende vorm van asbest, chrysotiel of witte asbest, minder gevaarlijk is. Voor mij is “minder gevaarlijk” geen goede reden om dit dodelijke materiaal te blijven gebruiken. Maar toch duurde het tot 2001 tot dit asbesttype verboden werd om te verwerken in België. Bij die asbestlobby horen natuurlijk ook de belangrijke individuen die aan het roer standen van deze bedrijven, zoals de familie Emsens. De familie had nauwe banden met andere rijke industriëlen, politieke partijen en de Belgische adel. Er was een grote verwevenheid met machthebbende structuren. Maar zoals ik reeds zei was Eternit ook bedreven in het verbinden van de lokale samenleving met de fabriek door een voetbalploegje van Eternit, sponsoring van verenigingen…Omwonenden mochten stortafval van asbest afhalen op de fabriek om hun paadjes aan te leggen. Er was een ‘positieve’ relatie tussen omwonenden en de fabriek. Achteraf weten we dat dit helemaal niet positief was. Veel mensen konden toen ook niet geloven dat hun werkgever die hen altijd zo gunstig gezind was hen ziek zou maken.
Tot slot waren er ook weinig militante groepen die het opnamen voor asbestslachtoffers. Normaal zou je dat verwachten van een vakbond, oppositie of slachtofferorganisaties. De asbestverwerkende bedrijven waren heel bedreven in het geruststellen van de vakbonden of hen te wijzen op volgens hen belangrijker of dringender economische noden van dat ogenblijk. De vakbonden gaven mogelijk meer prioriteit aan tewerkstelling en werkzekerheid dan aan een vaag risico waarover zelfs wetenschappers het toen blijkbaar niet eens waren. In dergelijke retoriek is het niet moeilijk om mensen monddood te maken. Asbestslachtoffers zijn pas verenigd in 2001 (ABEVA) toen alle belangrijke politieke beslissingen al genomen waren. Ondertussen zijn de meeste eigenlijke daders van het onrecht ontsnapt. Ofwel zijn ze failliet gegaan, of werd de bedrijfsnaam en -activiteit gewijzigd.
BIBLIOGRAFIE
Interview: Hugo De Blende, 23 maart 2022